Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD)

Sinds 2004 is het mogelijk om daders die veelvuldig soortgelijke strafbare feiten plegen, de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders op te leggen (hierna: ISD). De oorspronkelijke memorie van toelichting noemt twee drijfveren voor het tot stand laten komen van deze regeling: het terugdringen van ernstige overlast als gevolg van door drugsverslaafden gepleegde strafbare feiten en het oplossen, althans beheersbaar maken van de individuele (verslavings)problematiek van verslaafde delinquenten ten behoeve hun terugkeer in de maatschappij en met het oog op beëindiging van de recidive. Dit is inmiddels vastgelegd in art. 38m lid 2 en lid 3 Sr. Later werd wel benadrukt dat deze maatregel een ultimum remedium is en derhalve pas in beeld komt, als eerdere interventies zoals vrijheidsstraffen en drangmodaliteiten zijn benut, maar geen soelaas hebben gebracht.

De rechter kan op vordering van het OM de ISD-maatregel opleggen, indien het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf is veroordeeld dan wel bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is opgelegd, het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen en er voorts ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan, en de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist; aldus art. 38m lid 1 Sr. Ondanks dat het gevaarscriterium dezelfde formulering kent als die van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis en de ter beschikking stelling (TBS), is de invulling hiervan bij de ISD-maatregel wezenlijk anders. Bij de ISD-maatregel gaat het om een (ernstige) vorm van overlast, niet zo zeer om een ernstig te duchten gevaar. De ernst van de overlast wordt gerelateerd aan de misdrijven waarop in sub 1 en 2 van lid 1 van het bovengenoemde artikel wordt gedoeld.

Anders dan bij TBS is cumulatie van gevangenisstraf en de ISD-maatregel niet mogelijk. In de wet is dit niet opgenomen, doch is dit jurisprudentieel uitgesloten. De ISD-maatregel kan worden gelast voor de tijd van ten hoogste twee jaren, waarbij de rechter wel rekening kan houden met de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis, in een psychiatrisch ziekenhuis of in een inrichting voor klinische observatie bestemd ingevolge een bevel tot observatie, is doorgebracht, zo blijkt uit art. 38n Sr. De rechter is overigens niet verplicht om de ISD-maatregel op te leggen, bijvoorbeeld wanneer hij dit niet zinvol acht.

Alvorens de rechter de ISD-maatregel oplegt, vergewist hij zich van de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel aan de hand van een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies hierover op grond van art. 38m lid 4 Sr. Dat advies dient zodanig te zijn geformuleerd dat de rechter zich op grond daarvan een oordeel kan vormen en het dient in beginsel niet ouder te zijn dan een jaar. Ook voor de weigerende verdachte geldt een soortgelijke regeling: de rechter doet zich zoveel mogelijk voorlichten aan de hand van andere beschikbare adviezen en rapportage, blijkens art. 38m lid 5 Sr. Tevens houdt de rechter op grond van lid 6 van voornoemd artikel rekening met eerder uitgebrachte adviezen en rapporten en de veelvuldigheid van voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf.

De ISD-maatregel kan ook in de vorm van een voorwaardelijke maatregel op worden gelegd. De proeftijd daarbij kan maximaal drie jaar bedragen. Aan de veroordeelde worden voorwaarden gesteld betreffende het gedrag van de veroordeelde ter bescherming van de veiligheid van personen of goederen. Een dergelijke voorwaarde kan zijn dat veroordeelde zich ambulant of intramuraal (voor ten hoogste twee jaar) laat behandelen. Deze voorwaardelijke ISD-maatregel kan, net als bij de TBS met voorwaarden, slechts worden opgelegd indien de veroordeelde zich bereid heeft verklaard de behandeling te ondergaan en de rechter zich daarvan heeft vergewist. De rechter kan op grond van art. 38r Sr, op vordering van het OM en indien een voorwaarde niet wordt nageleefd, bevelen dat de maatregel alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.