Alimentatiebetaler, let op! Wilt u minder betalen?

De maatschappelijke opvattingen over de onderlinge verplichtingen na een huwelijk, waaronder de 12 jaar durende alimentatieplicht, zijn de laatste decennia sterk veranderd. Heden ten dage wordt het steeds minder passend gevonden dat er na een echtscheiding nog onderlinge afhankelijkheid blijft bestaan in de vorm van een langdurende partneralimentatieverplichting.

Deze veranderde maatschappelijke opvatting werkt ook door in de rechtspraak. In de recente rechtspraak wordt er steeds meer vanuit gegaan dat van een onderhoudsgerechtigde mag worden verwacht dat deze zich steeds actiever opstelt bij het vinden van een betaalde baan, zeker naar mate de echtscheiding meer in het verleden ligt en/of wanneer de kinderen van de ex-echtgenoten een zekere mate van zelfstandigheid hebben. Onder omstandigheden mag zelfs worden verwacht dat een onderhoudsgerechtigde een eventuele achterstand op de arbeidsmarkt verkleint door zich laat omscholen of cursussen te volgen om zodoende meer in eigen levensonderhoud te kunnen voorzien.

Op grond van de rechtspraak op dit punt heeft een onderhoudsplichtige (alimentatiebetaler) het recht om periodiek te (laten) toetsen of een onderhoudsgerechtigde wel voldoet aan de inspanningsverplichting om in eigen levensonderhoud te voorzien. Wanneer wordt vastgesteld dat dit niet het geval is, kan dat tot gevolg hebben dat de rechtbank rekening houdt met een “fictieve verdiencapaciteit” van de onderhoudsgerechtigde en/of dat er een jaarlijkse lineaire afbouw van de alimentatie wordt vastgesteld, die uiteindelijk uitkomt om € 0,00, dit al dan niet in combinatie met een verkorting van de 12-jaarstermijn. Ter illustratie: de rechtbank Overijssel hield in november 2017 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOVE:2017:4671) in een zaak waarin zij vond dat de alimentatiegerechtigde zich na het huwelijk onvoldoende had ingespannen rekening met een fictieve verdiencapaciteit en stelde de alimentatie van ca. € 1.600 bruto bij tot slechts € 800 bruto per maand.

De rechtbank in 5:14:

Gelet op bovenstaande conclusie is de rechtbank van oordeel dat in dit geval voor de vrouw rekening moet worden gehouden met een fictieve redelijke verdiencapaciteit. Gelet op de leeftijd van de vrouw (thans 57 jaar) en het feit dat zij rugklachten heeft, is het naar het oordeel van de rechtbank niet reëel om voor de vrouw uit te gaan van een verdiencapaciteit van € 1.594,- bruto per maand, de huidige (verbleekte) behoefte. De rechtbank acht het in dit geval redelijk om uit te gaan van een fictieve verdiencapaciteit ter hoogte van de helft van haar huidige (verbleekte) behoefte, te weten € 797,- bruto per maand. De rechtbank houdt hierbij rekening met de omstandigheid dat onvoldoende is gesteld of gebleken dat de vrouw op fysieke en/of psychische gronden niet in staat zou zijn om te werken, terwijl zij evenmin de zorg heeft voor minderjarige kinderen. Gelet op de hoogte van het door de vrouw in het verleden ontvangen inkomen van BTK zorg en haar PGB-inkomsten, acht de rechtbank in dit geval een fictieve verdiencapaciteit van € 797,- bruto per maand redelijk. Nu is gebleken dat de man over voldoende draagkracht beschikt om in deze resterende behoefte te voorzien, zal de rechtbank beslissen dat de door de man te betalen partneralimentatie wordt verlaagd tot een (fiscaal aftrekbaar) bedrag van € 797,- bruto per maand.

Mocht u, als alimentatieplichtige, willen laten beoordelen in hoeverre het door u betaalde alimentatiebedrag nog wel voldoet aan de hedendaagse alimentatienormen en/of laten toetsen in hoeverre uw ex-partner wel voldoende voldoet aan zijn/haar inspanningsverplichting, dan nodigen wij u graag uit voor een adviesgesprek.

Wellicht is er in uw situatie ruimte voor een verlaging van de partneralimentatie?

Bel tijdig!

Advocaat Jan-Willem Hijnen

 

Lees meer

Militair won hoger beroep na een ‘halve’ vrijspraak.

Je zou je handen dichtknijpen als er in een zaak waarin twee feiten ten laste worden gelegd voor het eerste feit vrijspraak volgt en voor het tweede feit geen straf wordt opgelegd. Een zogenaamde toepassing van artikel 9a Strafvordering door de Rechtbank te Arnhem.

Maar eigenlijk ben je voor feit twee wel veroordeeld, althans zo voelde het voor deze vrouwelijke militair. Collega’s bij defensie spraken haar er ook nog op aan. Daar kon zij niet mee leven, dus ze wilde in hoger beroep.

Aangezien je tegen een vrijspraak niet in hoger beroep kunt gaan als verdachte, wilde zij wel tegen de toepassing van de artikel 9a in hoger beroep. Advies voor het instellen van hoger beroep zal een strafrechtadvocaat niet zo snel doen, maar ik geloofde in mijn cliënte en stelde hoger beroep in.

Waar ging het eigenlijk allemaal om?

Het ging hier om het verwijt dat zij willens en wetens onjuist declaraties in Dido zou hebben ingediend. Later zou blijken dat er eigenlijk niemand bij defensie meer goed weet hoe dat declaratiesysteem werkt, aangezien alle comptabelen zijn verdwenen/weggesaneerd.

Wat de zaak nog bizarder maakt, is dat achteraf bleek dat zij zelfs – te weinig – had gedeclareerd! Juridisch maakt dat echter niet uit! Volgt u hem nog?

Ondergetekende had een van de laatst opgeleide en actief dienende comptabele als getuige meegenomen naar de zitting en deze militair werd als getuige deskundige gehoord. Hij noemde het een ‘draak van een systeem’, waar ook hij nog wel eens een fout mee maakte.

Voorts gaf hij aan nog nooit te hebben meegemaakt dat fouten tot een strafrechtelijke aangifte hadden geleid. Achteraf worden fouten hersteld door DCHR, die de taak van de weggesaneerde comptabelen heeft overgenomen. Dat er fouten worden gemaakt, zit volgens deze deskundige in het nieuwe declaratiesysteem ingecalculeerd.

Uiteindelijk achtte het Hof dat er geen sprake was van enige (voorwaardelijke) opzet en sprak haar vrij!

U bent wederom geïnformeerd en gewaarschuwd!

Hein Dudink/Advocaat

Lees meer

Toename aantal verdachten van geweld tegen hulpverleners

Uit zeer recente cijfers blijkt dat het aantal verdachten van geweld tegen mensen met een publieke taak het afgelopen jaar sterk is toegenomen. In 2016 waren er 7.502 verdachten van agressie of geweld tegen hulpverleners zoals politieagenten, brandweerlieden en ambulancepersoneel. Het afgelopen jaar steeg dat aantal naar 8.964, een toename van bijna 20%.

Het Openbaar Ministerie weet niet wat de oorzaak is van de sterke stijging. Volgens het OM hoeft het niet te betekenen dat het geweld tegen hulpverleners ook daadwerkelijk is toegenomen: de stijging zou ook te maken kunnen hebben met het betere registratiesysteem dat begin 2015 werd ingevoerd, al bleef het aantal verdachten ook ná die invoering stijgen.

Het OM eist in strafzaken over geweld tegen hulpverleners in de regel een dubbel zo zware straf. Bij evenementen zoals Oud en Nieuw hanteert het OM zelfs nog zwaardere strafeisen.

Vooral verbaal geweld
In 59% van de gevallen ging het om verbale agressie, zoals het beledigen of bedreigen van een hulpverlener, of het negeren van een bevel. In 35% van de gevallen ging het om fysiek geweld, zoals eenvoudige mishandeling, verzet bij arrestatie of openlijke geweldpleging.

Slechts in 3% van de gevallen was er sprake van een ernstig misdrijf, zoals zware mishandeling en (poging tot) moord of doodslag. In de overige gevallen ging het om veel verschillende soorten delicten die nauwelijks voorkomen, zoals een opzettelijk valse aangifte. De verhoudingen zijn sinds 2015 nauwelijks gewijzigd.

Twee derde van de geweldszaken tegen hulpverleners werd door het OM aan de rechter voorgelegd. Meestal gebeurde dat via een dagvaarding. Een op de vijf zaken werd door het OM afgedaan met een transactie of strafbeschikking.

Bent u als hulpverlener slachtoffer van geweld? Neem dan contact op met de Ambtenarenbalie. Onze experts kunnen u adviseren en bijstaan als u zich als slachtoffer wilt voegen in de strafprocedure tegen de verdachte.

Lees meer