15 jaar na dato: 15 jaar celstraf

Onlangs heeft de Rechtbank Amsterdam Melvin R. en Miquel K., die 15 jaar geleden een echtpaar op brute wijze om het leven hebben gebracht, veroordeeld tot 15 jaar celstraf (Rechtbank Amsterdam 17 juli 2013, zaaknummers 13/708157-11 & 13/708034-12). De politie kwam de verdachten op het spoor middels een tip van Peter R. de Vries en een DNA-verwantschapsonderzoek. De zaak was in opspraak nu het gerucht ging dat de politie, verkleed als postbode, een pakketje bezorgde bij één van de verdachten met daarin een krantenbericht van de moord en de tekst : « Kun jij hier nog mee leven, Melvin ? »

De mannen vonden medio november 1997 sleutels die behoorden bij de woning van het oude echtpaar. Ze openden met de sleutels de woning, alwaar de man de inbrekers stond op te wachten en één van de verdachten een stoot in het gezicht gaf. Daarop zijn de verdachten de woning binnen gegaan en hebben met een mes uit de keuken, de man met dertig messteken en het doorsnijden van de keel, om het leven gebracht. Later troffen ze in de woning de vrouw aan, die ze tevergeefs hebben geprobeerd te wurgen totdat het snoer waarmee ze dat probeerden, brak. Verdachte sloeg daarop de vrouw negen maal met een hamer op het hoofd alvorens haar de keel door te snijden.

De rechtbank concludeerde, in navolging van het OM, dat hier geen sprake was van voorbedachte raad; hetgeen moord uitsluit. De mannen hadden niet het voornemen om het echtpaar om het leven te brengen, maar om in de woning waardevolle spullen te stelen. Wel is hier sprake van opzet en derhalve van doodslag op het echtpaar. Het OM eist in beide zaken 20 jaar celstraf tegen de mannen.

Gelet op de ernst van de daden, het leed dat bij de familie van de slachtoffers is betrokkend, maar anderzijds met het oprechte berouw dat de verdachten hebben getoond, heeft de rechtbank besloten de mannen te veroordelen tot een celstraf van 15 jaar.

Lees meer

Terecht ontslag na wegnemen blikjes cola op werkvloer?

Onlangs heeft de Rechtbank Oost-Nederland bepaald dat een werkgever terecht werknemer op staande voet heeft ontslagen nadat hij dagelijks zonder toestemming enkele blikjes cola wegnam uit het voorraadhok op de werkplek en deze met zijn collega’s op dronk (Rechtbank Oost-Nederland 8 februari 2013, PRG 2013, 102).

De man betwistte dat het wegnemen van de blikjes cola een zwaarwegende dringende reden zou opleveren, gelet op de kosten van de blikjes. Een dringende reden is nodig om ontslag op staande voet op te leveren. Ontslag op staande voet heeft vergaande consequenties; zo kan geen WW-uitkering meer worden aangevraagd en kan zelfs gekort worden op de bijstand. Ook wordt in het geval van ontslag op staande voet geen ontslagvergoeding toegekend.

Het verweer van de man had geen succes: dat de blikjes cola een relatief geringe waarde hadden, doet niet af aan de ernst van de gedraging en legt onvoldoende gewicht in de schaal om niet tot een dringende reden te doen besluiten. “Werknemer was zich terdege bewust dat wat hij deed verboden is en heeft bovendien in eerste instantie ontkend. Hij kan volledig verantwoordelijk worden gehouden voor zijn gedragingen en moet van het genomen risico zelf de gevolgen dragen. Dat hij achteraf spijt heeft omdat hij zijn baan op het spel heeft gezet, kan hem thans niet meer baten”, aldus de Rechtbank.

U bent gewaarschuwd!

Lees meer

13-jarig meisje pleegt ontucht

Onlangs heeft de Rechtbank Gelderland een 13-jarig meisje onder toezicht gesteld wegens het plegen van ontuchtige handelingen met drie jonge kinderen van 5 en 6 jaar. De zaak betrof een combi-zaak waarbij het strafrechtelijke en civielrechtelijke component van de zaak tezamen werd behandeld. In het civielrechtelijke gedeelte van de zaak werden de vorderingen grotendeels afgewezen.

De officier van justitie eiste voor wat betreft de strafzaak een schuldigverklaring van het meisje maar zonder oplegging van straf. De rechtbank heeft deze eis opgevolgd. Hierbij is rekening gehouden met het feit dat de ouders van de slachtoffers bewust de media hebben opgezocht, waarna de ouders van verdachte genoodzaakt waren te verhuizen na alle ophef die de zaak heeft veroorzaakt.

Gedragsdeskundigen van de Raad van de Kinderbescherming hebben de verdachte onderzocht en zijn tot de conclusie gekomen dat het meisje lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een zwakzinnig niveau en het niveau heeft van een 7-jarige. De rechtbank overwoog in dat kader dat strafoplegging zinloos zou zijn, aangezien het meisje deze niet zal begrijpen en de straf dus ook niet het gewenste effect zal hebben. De Raad adviseerde daarom tot schuldigverklaring zonder oplegging van straf, maar adviseerde wel het meisje onder toezicht te stellen, zodat de hele gezinssituatie van het meisje zou verbeteren dankzij de daarbij behorende hulp en begeleiding. Aldus geschied.

Lees meer

Medische perikelen omtrent het testament

Onder bepaalde omstandigheden kan een testament nietig zijn: in de situatie waarin het testament niet vanuit de vrije wil tot stand is gekomen. Zo verklaarde de Rechtbank Breda eind 2009 een testament nietig, gelet op de wilsonbekwaamheid van de erflaatster door een stoornis van haar geestvermogens (Rb Breda 2 september 2009, LJN BK6973). Van de aan Alzheimer lijdende patiënt wordt nog wel eens misbruik gemaakt als het aan komt op het opstellen van een testament (Rb Den Haag 13 februari 2013, zaaknummer 396149-11-1746).

Tegelijkertijd komt het voor dat een dergelijk beroep op nietigheid, ongegrond wordt verklaard. Zo ook voor wat betreft het testament van de moeder die enkele maanden voor haar overlijden, onder herroeping van haar eerdere wilsbeschikkingen, haar testement zó heeft aangepast dat twee van haar kinderen onterfd werden. Moeder zou lijden aan Alzheimer en daarom onvoldoende in staat zijn haar wil omtrent naar erfenis te kunnen bepalen. De Rechtbank Oost Brabant oordeelde dat met het vaststaan van Alzheimer, niet meteen de wilsonbekwaamheid is komen vast te staan; dat dient afzonderlijk te worden aangetoond (Rb Oost Brabant 29 mei 2013, LJN CA1424). In deze zaak waren er onvoldoende aanwijzingen om uit te kunnen gaan van wilsonbekwaamheid; mede gelet op de notaris die het testament opstelde, die aangaf dat moeder een erg heldere indruk wekte. Dit brengt mee dat het testament niet nietig werd verklaard, en de twee kinderen toch onterfd achterbleven.

Toch is de bepaling van een dergelijke wilsonbekwaamheid lastig. Voor de notaris geldt dat hij in sommige gevallen zich door een externe deskundige moet laten informeren over de wilsbekwaamheid van een van zijn cliënten, en dat hij daarover bovendien een informatieplicht kan hebben jegens derden, bijvoorbeeld jegens de kinderen van de wilsonbekwame (Hof Amsterdam 28 oktober 2008, RFR 2009, 5).

Artsen hebben daarentegen een geheimhoudingsplicht met betrekking tot de de medische informatie over hun patiënten; ook als de patiënt is overleden. Het medisch dossier van de overledene mag derhalve niet zomaar worden vrijgegeven aan de familieleden, ondanks dat daar in geval van gesteggel om een testament, vaak om wordt verzocht.

In sommige gevallen kan dat echter wel mogelijk zijn. Onder meer in geval van een zwaarwegend belang kan het beroepsgeheim onder bepaalde omstandigheden worden verbroken. Slechts ruimte hiertoe bestaat als er voldoende concrete aanwijzingen zijn dat door handhaving van het beroepsgeheim een ander zwaarwegend belang geschaad zou kunnen worden (HR 20 april 2001, TvGR 2001, 41). In geval van het doorbreken van het beroepsgeheim vanwege een testament is er pas sprake van een zwaarwegend belang als bij het testament bijvoorbeeld grote financiële belangen gemoeid zijn en concrete aanwijzingen zijn dat ten tijde van de testamentswijziging sprake was of leek te zijn van wilsonbekwaamheid. Zo deed het Gerechtshof Arnhem op  10 januari 2012 uitspraak waarbij zij geen bezwaar zagen in het vrijgeven van het medisch dossier (Gerechtshof Arnhem 10 januari 2012, LJN BV0470).

Lees meer

Vergoeding voor vertraging vliegtuig

Op grond van Europese Verordening 261/2004 kan een passagier van een geannuleerde vlucht, compensatie aanvragen voor deze vertraging. Sinds het Sturgeon-arrest (Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen 19 november 2009, VR 2010, 35) is het bovendien mogelijk  om compensatie te verkrijgen voor vertraagde vluchten; de bepalingen omtrent geannuleerde vluchten moeten in het zelfde licht bezien worden als in het geval van vertraagde vluchten. Geen recht op compensatie heeft de passagier indien de luchtvaartmaatschappij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van redelijke maatregelen, niet voorkomen konden worden.

Zo ook in de onlangs gedane uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (Rb Amsterdam 27 december 2012, NJF 2013, 154). Een passagier heeft bij een Spaanse vervoerder twee vluchten geboekt van Amsterdam via Madrid naar Lima. De eerste vlucht loopt vertraging op, waardoor de passagier zijn aansluiting in Madrid mist. De passagier heeft op tijd (binnen twee jaar) zijn klacht ingediend en derhalve heeft hij recht op forfairaire vergoeding op grond van artikel 7 van bovengenoemde verordening. Niet alleen bij annulering van de vlucht is compensatie op zijn plek, maar ook bij vertraging van meer dan drie uur, zo herhaalt de rechtbank de Sturgeon-overwegingen.

Lastig wordt het indien de vertraging niet per sé lang heeft geduurd, maar daardoor wel de aansluiting wordt gemist. Het Sturgeon-arrest richt zich op vluchtvertragingen van 3 uur of meer na de geplande aankomsttijd. Dit leverde passagiers op weg naar Mauritius een vervelende situatie op (Rechtbank Amsterdam 22 juni 2012, NJF 2012, 364). Hun vlucht van Amsterdam naar London had minder dan 3 uur vertraging, waardoor ze hun aansluiting van Londen naar Mauritius hebben gemist. De eerstvolgende vertrekkende vlucht naar Mauritius vertrok op tijd. Echter zijn de passagiers, wegens het missen van de eerste vlucht, in totaal 8 uur later dan gepland aangekomen. Maar de vertragingstijd waar van uit moet worden gegaan, was ‘slechts’ minder dan 3 uur. Gelukkig voor de passagiers legde de rechter het zo uit dat toch de Sturgeon-richtlijn van toepassing was en werd hun schade vergoed.

U ziet; klagen loont!

Lees meer

Ophef rondom strafeis doodrijden Donnie

Op 2 augustus jl. bereikte ons het bericht dat Milen Y., de Bulgaar die op 9 juli 2012 de 13-jarige Donnie Rog doodreed, van de Rechtbank Den Haag 9 maanden cel opgelegd heeft gekregen, waarvan twee voorwaardelijk, en hem de bevoegdheid om auto te rijden voor 4 jaar is ontzegd (Rechtbank Den Haag 2 augustus 2013, zaaknummer 09/901273-12). Een uitspraak die – al voordat de straf werd uitgesproken – veel stof deed opwaaien.

Twee weken eerder eiste het Openbaar Ministerie 240 uur werkstraf, vier maanden voorwaardelijke celstraf en een rijontzegging van 3 jaar tegen Milen Y. Dit leidde tot grote ontstemming van de familieleden van Donnie en tot een grote chaos in de rechtszaal: hoe kan het zo zijn dat iemand véél te hard rijdt, een jongetje schept, hem op straat ziet liggen en besluit door te rijden, zo’n lage straf moet krijgen volgens het OM?

De officier van justitie gaf in haar strafeis aan dat Milen Y. door te hard te rijden aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gehandeld heeft door geen snelheid te minderen terwijl daar wel tijd en ruimte voor was. Bovendien zou Milen Y. niet hebben gekeken naar medeweggebruikers en daardoor het slachtoffer niet hebben gezien terwijl hij hem wel had kunnen zien.

De rechtbank boog zich over het feit of er sprake was van schuld aan de kant van Milen Y., en in welke mate die schuld aanwezig is. De rechtbank concludeert dat in de omstandigheid dat Milen Y. zijn snelheid niet heeft aangepast op de verkeerssituatie op dat moment, hij in die omstandigheden onvoldoende aandacht heeft gehad voor de overige verkeersdeelnemers. “Het fatale gevolg is geweest dat verdachte het slachtoffer niet heeft gezien, terwijl die zich wel in zijn volle zichtveld bevond, en dat hij daarmee een verkeersongeval heeft veroorzaakt als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden. Anders dan de officier van justitie is de Rechtbank van oordeel dat verdachte hiermee een grove verkeersfout heeft begaan en dat hij dus niet slechts aanmerklijk (zoals verondersteld door de officier van justitie), maar zéér onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld.”, aldus de Rechtbank Den Haag.

Met die overwegingen in het achterhoofd, alsmede de jeugdigheid van het slachtoffer, de ontsteltenis die in de samenleving is ontstaan, de hulpeloze toestand waarin Donnie is achtergelaten, het justitiële verleden van Milen Y., en gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS), komt de Rechtbank uit op een grovere mate van schuld dan die waarvan de officier van justitie is uitgegaan. De Rechtbank veroordeelt Milen Y. op grond van artikel 6 en 7 van de Wegenverkeerswet 1994 tot 9 maanden celstraf waarvan twee maanden voorwaardelijk en tot ontzegging van de rijbevoegdheid voor 4 jaar. Het OM heeft aangegeven te zullen uitzoeken hoe het mogelijk is dat zij zo’n andere inschattig heeft gemaakt dan de rechtbank.

Lees meer

Fietser door rood: (niet altijd) overmacht voor de automobilist

Met het oog op artikel 185 van de Wegenverkeerswet 1994 is de bestuurder van een gemotoriseerd voertuig gehouden tot het vergoeden van de schade aan (ongemotoriseerde) personen en/of goederen die wordt veroorzaakt door een verkeersongeval waar hij betrokken bij is. Deze bepaling strekt tot het beschermen van kwetsbare deelnemers aan het verkeer ten opzichte van motorrijtuigen.

Slechts met een beroep op overmacht is de bestuurder van het motorrijtuig verminderd aansprakelijk, maar dit is een uitzondering waar slechts in zéér uitzonderlijke gevallen met succes een beroep op wordt gedaan. De Hoge Raad heeft inzake ABP/Winterthür (HR 22 mei 1992, LJN ZC0616) bepaald dat van overmacht slechts sprake is indien de bestuurder rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt, wanneer de aanrijding uitsluitend is te wijten aan fouten van een ander die voor de bestuurder zo onwaarschijnlijk waren dat deze bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met deze mogelijkheid naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden. Echter geldt voor fietsers en voetgangers dat de ‘eigen schuld’ nooit meer kan zijn dan 50%. Als automobilist ben je dus, hoe dan ook, altijd voor minstens 50% aansprakelijk indien je bij een verkeersongeval met fietsers en/of voetgangers betrokken raakt.

Op 6 juli 2011 honoreerde de Rechtbank Roermond een beroep op overmacht van automobilist (Rechtbank Roermond 6 juli 2011, VR 2013, 58) bij een aanrijding met een fietser. De fietser (eiser in de zaak) haalde twee fietsende dames in, waarna hij direct naar rechts moest uitwijken voor een voor hem van links komende andere fietser, waardoor eiser een rood stoplicht negeerde en in aanrijding kwam met een net optrekkende automobilist. Gelet op de duur van het op rood staande stoplicht van de fietser (reeds 15 seconden), de snelheid waarmee de automobilist op trok (2 km/h) en de snelheid waarmee de fietser het kruispunt tegemoet kwam (15 tot 20 km/h) concludeert de Rechtbank dat de gedragingen van de fietser zó onwaarschijnlijk waren dat de automobilist daar geen rekening mee hoefde te houden.

Gelet op de opeenhoping van ‘fouten’ van de fietser werd hier een beroep op overmacht van de automobilist gehonoreerd; een zeldzame gebeurtenis. Desalniettemin is de automobilist in kwestie alsnog voor 50% aansprakelijk.

Lees meer

Geen vrouwelijke patiënten voor huisarts

Onlangs heeft het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven uitspraak gedaan inzake een huisarts die een intieme relatie met twee van zijn vrouwelijke patiënten onderhield (Regionaal Tuchtcollege Eindhoven 23 mei 2013, 2013, 34).

Nadat één van de collega’s van de huisarts achter het bestaan van de intieme relatie tussen de arts en patiënt kwam, heeft de huisarts in kwestie meteen zijn rechtstreekse patiëntencontact met de dame neergelegd. Nadien heeft de huisarts zelf de Inspectie voor de Gezondheidszorg hierover op de hoogte gesteld. Hierop heeft de Inspectie een psychiater verzocht om in een psychiatrisch onderzoek uitspraak te doen over de mogelijkheid dat de huisarts opnieuw een relatie met een patiënt zou kunnen beginnen. Dit recidivegevaar werd laag geacht, mits de huisarts zou meewerken aan een combinatie van therapeutische interventies, maatregelen en begeleiding.

Het Regionaal Tuchtcollege was niet te spreken over het gedrag van de huisarts. Hij heeft de grenzen van de professionele relatie ernstig geschonden door tijdens de behandelrelatie een seksuele relatie aan te gaan en te onderhouden met twee patiënten die aan zijn zorg waren toevertrouwd. Hiermee heeft de huisarts aangetoond onvoldoende afstand te kunnen nemen naar vrouwelijke patiënten en niet in staat te zijn om te allen tijde zelfstandig zijn grenzen te bewaken.

Ter voorkoming van recidive van de huisarts heeft het Regionaal Tuchtcollege besloten de huisarts een gedeeltelijke ontzegging op te leggen van de bevoegdheid het beroep van huisarts uit te oefenen, in die zin dat het hem niet meer zal zijn toegestaan om rechtstreekse contacten met vrouwelijke patiënten te hebben. Een maatregel waar ook de echtgenoot van de huisarts blij mee zal zijn…

Lees meer

Zaad doneren: niet langer anoniem!

Met de komst van de Wet Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting is het sinds juni 2004 niet meer mogelijk anoniem zaad te doneren.

Bij donatie verschaft u enkele gegevens, zoals naam, adres, geboortedatum en enkele niet-persoonsidentificerende kenmerken zoals lichamelijke en sociale eigenschappen, persoonlijkheidskenmerken en medisch gegevens die voor de ontwikkeling van het kind van belang kunnen zijn. Deze worden gedurende 80 jaar bewaard door Stichting Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting.

De anonimiteitswaarborg geldt nog voor donaties die vóór 1 juni 2004 plaatsvonden. Voor alle nadien gedane donaties geldt dat kinderen verwekt met het gedoneerde zaad, vanaf hun twaalfde jaar om de niet-persoonsidentificerende kenmerken kunnen verzoeken. Vanaf het zestiende jaar kan het kind een verzoek indienen tot het verkrijgen van de persoonsidentificerende kenmerken. Dat verzoek wordt bij de zaaddonor neergelegd, die het verzoek kan weigeren of accepteren. Bij weigering zal de Stichting de belangen van het kind en de donor afwegen, alvorens tot het verstrekken van de opgevraagde gegevens over te gaan. Ook bij weigering tot afgifte van uw gegevens, zouden deze dus alsnog verstrekt kunnen worden! De zaaddonor heeft verder geen rechten of plichten tegenover het donorkind; u bent geen juridisch vader.

Zaaddonoren wees gewaarschuwd: vanaf 1 juni 2020 kunt u bezoek verwachten!

Lees meer

Euthanasie – hoe zit dat nu precies?

Euthanasie is al sinds jaar en dag onderwerp van gesprek binnen de Nederlandse samenleving. Over euthanasie is altijd wel nieuws; is het niet dat de eerste demente vrouw euthanasie heeft laten plegen, dan is het wel omdat de sinds enige tijd bestaande Levenseindekliniek in opspraak is.

Ethische opvattingen hieromtrent belemmerden de vastlegging van een rechtvaardigingsgrond voor levensberoving op verzoek en hulp bij zelfdoding, tot in april 2002 de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: Euthanasiewet) tot stand is gekomen. Tot die tijd kon euthanasie slechts gerechtvaardigd worden met een (succesvol) beroep op overmacht in de zin van noodtoestand. De Euthanasiewet bracht een regeling met zich mee die onder bepaalde voorwaarden de strafbaarheid van euthanasie en hulp bij zelfdoding uitsluit. De aanneming van deze wet betekende voor Nederland een doorbraak ondanks alle kritiek vanuit het buitenland.

In de Nederlandse wet wordt euthanasie beschreven als het opzettelijk beëindigen van het leven van een patiënt door een arts. Deze levensbeëindiging is op verzoek van de patiënt met als doel een einde maken aan het ondraaglijke en uitzichtloos lijden van de patiënt. De Euthanasiewet biedt artsen in bijzondere situaties een strafuitsluitingsgrond wanneer zij hulp bieden bij zelfdoding.

Artikel 2 van de Euthanasiewet heeft zes zorgvuldigheidseisen geformuleerd waaraan de arts dient te voldoen:

  • de arts heeft de overtuiging gekregen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt;de arts heeft de overtuiging gekregen dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt;
  • de arts heeft de patiënt voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over diens vooruitzichten;
  • de arts is met de patiënt tot de overtuiging gekomen dat er voor de situatie waarin deze zich bevond geen redelijke andere oplossing was;
  • de arts heeft ten minste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die de patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen;
  • de arts heeft de levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Met name het vereiste van de vrijwillige en weloverwogen keuze en het vereiste van het uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt, legitimeren het plegen van euthanasie in Nederland. De bovengenoemde voorwaarden zijn gebaseerd op de eisen die de afgelopen jaren zijn ontwikkeld vanuit de rechtspraak en de optiek vanuit de medische wereld.

In het Schoonheim-arrest (HR 27 november 1984, NJ 1985, 108) van 1984 heeft de  Hoge Raad aangenomen dat er een grond voor levensbeëindiging op verzoek kan zijn indien “of, en zo ja in hoeverre, naar vakkundig medisch inzicht een steeds verdergaande ontluistering van de persoon en/of een nog verdere verergering van haar toch reeds als ondraaglijk ervaren lijden moest worden gevreesd, of, mede in verband met de mogelijkheid van nieuwe ernstige inzinkingen, viel te voorzien dat zij … weldra niet meer in staat zou zijn op een waardige wijze te sterven, en zo ja in hoeverre nog mogelijkheden bestonden tot verzachting van haar lijden.” Later bepaalde de Hoge Raad in het Chabot-arrest (HR 21 juni 1994, NJ 1994, 656) dat ook psychisch lijden valt onder het criterium van ondraaglijk lijden, zoals in het Schoonheim-arrest aanvaard, mits de arts met uitzonderlijk grote behoedzaamheid te werk gaat en zich nadrukkelijk vergewist van de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het besluit. Uit het latere Brongersma-arrest (HR 24 december 2002, NJ 2003, 167) blijkt wel dat voor een gegrond beroep op (in casu) hulp bij zelfdoding wel sprake moet zijn van een geclassificeerde somatische of psychische ziekte om de inwilliging van het verzoek te rechtvaardigen. Euthanasie bij zogeheten ‘levensmoeheid’ is derhalve niet toegestaan.

Het Chabot-arrest brengt met zich mee dat ook voor de aan bijvoorbeeld dementie lijdende patiënt de mogelijkheid om een verzoek tot euthanasie in te dienen, open staat. Dementie kan immers worden gezien als ‘psychische’ ziekte; in principe treden geen lichamelijke maar wel geestelijke klachten op. Wel dient daarbij te worden opgemerkt dat slechts sprake kan zijn van een euthanasieverzoek dat achteraf gerechtvaardigd kan worden als dit verzoek is ingediend door een patiënt die in de beginfase is van dementie of Alzheimer. In latere stadia kan geen sprake zijn van een weloverwogen en vrijwillig verzoek aangezien de patiënt niet meer in staat tot het bepalen van zijn of haar wil (wilsonbekwaam) zal zijn. Daarnaast kan in die situatie niet meer worden gesproken van een lijden van de patiënt zelf; er zou dan eerder sprake zijn van lijden van de omstanders, en dat kan nooit een rechtvaardiging zijn voor een verzoek om euthanasie.

Lees meer